Wat me opvalt bij de fanfare opdracht is dat Roeland als voorbeelddieren die weggespeeld moesten worden de gorilla en de zeeschildpad noemt. Dat is raar want dat zijn dus juist de dieren die niet weggespeeld konden worden, omdat dat dieren zijn waar ze zelf voor spelen.
Later haalt hij de zeeschildpad juist aan als het dier waar ze voor spelen, dus daarin spreekt hij zich tegen. Suffigheid tijdens de biecht, of probeert Roeland hier een (vage) hint te geven?